Neanderthaler-neuzen waren niet aangepast aan koude klimaten, zo blijkt uit nieuw onderzoek

18

Decennia lang werd getheoretiseerd dat de grote, kenmerkende neuzen van Neanderthalers (Homo neanderthalensis ) een aanpassing waren aan koude gletsjeromgevingen. Het heersende idee was dat deze omvangrijke neusholten evolueerden om koude lucht op te warmen en te bevochtigen voordat deze de longen bereikte. Een baanbrekende nieuwe analyse van een opmerkelijk goed bewaard gebleven Neanderthaler-fossiel daagt deze lang gekoesterde veronderstelling echter uit.

De studie, gericht op de ‘Altamura Man’ – een Neanderthaler-skelet dat 130.000 tot 172.000 jaar oud is, gevonden in een grot in Italië – biedt de eerste gedetailleerde blik op de interne structuur van een Neanderthaler-neusholte. Onderzoekers gebruikten endoscopische technieken om de neusbeenderen van het fossiel in situ digitaal te reconstrueren (zonder het kwetsbare exemplaar uit de rotsachtige inbedding te verwijderen). De bevindingen onthullen een verrassende afwezigheid van belangrijke kenmerken die voorheen als diagnostisch voor Neanderthaler-neuzen werden beschouwd.

Concreet mist het fossiel een verticale benige rand in de neusholte, zwelling op de wanden van de neusholte en een volledig benig dak boven de traankanaalgroef. Vroeger werd aangenomen dat deze structuren aanpassingen waren voor het opwarmen van ingeademde lucht. De afwezigheid van deze kenmerken in een goed bewaard exemplaar suggereert dat het niet universele kenmerken van Neanderthalers zijn, en daarom niet noodzakelijkerwijs verband houden met aanpassing aan het koude klimaat.

In plaats daarvan suggereert de studie dat de grote neusholte van de Neanderthalers waarschijnlijk een gevolg was van hun totale schedelomvang en lichaamsverhoudingen, en niet van een gespecialiseerde aanpassing aan koude lucht. De neusschelpen (rolachtige structuren in de neusholte) bleken groot te zijn, wat zou hebben bijgedragen aan het opwarmen van de lucht, maar dit impliceert niet noodzakelijkerwijs een unieke evolutionaire druk.

De bevindingen komen overeen met recent onderzoek dat suggereert dat de gelaatstrekken van Neanderthalers, inclusief hun vooruitstekende kaak, mogelijk zijn geëvolueerd als gevolg van unieke nekaanpassingen die worden aangedreven door gletsjeromgevingen, in plaats van uitsluitend ademhalingsaanpassingen. De studie daagt het al lang bestaande idee uit dat Neanderthalers fundamenteel werden gevormd door hun behoefte om te overleven in extreme kou.

Hoewel de Neanderthalers ongetwijfeld te maken hadden met barre ijsomstandigheden, suggereert het bewijsmateriaal dat hun gezichtsstructuur waarschijnlijk werd beïnvloed door ontwikkelingsfactoren en lichaamsgrootte, en niet door een directe reactie op koude lucht. Deze ontdekking onderstreept de complexiteit van de evolutie van de Neanderthalers en benadrukt de noodzaak om lang gekoesterde aannames over hun aanpassingen opnieuw te evalueren.

Uiteindelijk suggereert de studie dat Neanderthalers anatomisch gezien waarschijnlijk niet superieur waren in hun vermogen om met kou om te gaan, en dat hun uitsterven mogelijk werd beïnvloed door een breder scala aan factoren in plaats van simpelweg een onvermogen om te gedijen in ijzige omstandigheden.